De Ossuarium in Elbigenalp Dans van dood en schedel

Kloosters, kerken en musea

Het lijkt griezelig, soms griezelig, als je in een ossuarium gaat. Omringd door ontelbare botten en schedels, liefdevol opgestapeld en aan elkaar geregen, soms zelfs geschilderd, voelt men zich nooit alleen. Het is een heel bijzondere plek, zo’n ossuarium. Maar wat is een ossuarium en wanneer en waarom had je het ooit nodig?
Op Wikipedia wordt de term “ossuarium” als volgt gedefinieerd: Het ossuarium, ook ossarium of ossuarium (Latijn os = bot) genoemd, is een overdekte ruimte die bestemd is voor de opslag van beenderen. (en.wikipedia.org/wiki/ Pakhuis)

Als deze overdekte kamer een kapel is, spreekt men van een timmerman (op sommige plaatsen ook van een Gerner).

Joh. Anton Falger (1791 – 1876) was een succesvol lithograaf in München en Weimar. Op 40 jarige leeftijd keerde hij rijk terug naar zijn geboortestad Elbigenalp. Onmiddellijk ontplooide hij diverse activiteiten. Zo verbouwde hij op eigen initiatief en zonder compensatie de pastorie en verbouwde de Martinskapelle. In het graf van dit oudste sacrale gebouw in de Lechvallei (ca. 1050) bevindt zich een ossuarium. Falger nam een oude traditie over en creëerde zijn belangrijkste werk in 1840, de dodendans in Elbigenalp.

Op 18 borden in het formaat 38 x 26 cm finden zelf, leunend tegen de Füssener doodsdans, in de bovenste rij: paus, koning, kunstenaar, keurmeester, burger, soldaat, kind, moeder en arts. Op de onderste rij staan jongen, bruid, grootmoeder, boer, rijke man, bedelaar, moordenaar, dienstmeid en grafdelver. Op het bord met de kunstenaar is waarschijnlijk de directe aanleiding voor de doodsdans te zien. Het jaar daarvoor stierf in Rome de schilder Joseph Anton Koch (1768 – 1839), de beroemdste persoonlijkheid van de Lechvallei in die tijd. Falger richtte zich ook op het Totentanzgrafiken van Hans Holbein de Jongere en Daniel Chodowiecki. Hij schilderde zijn foto’s tot in detail in gedempte bruintinten op hout. Op de zwarte houten rand staan de bijgaande fototeksten, geschreven door Falger zelf. Het motief van de dans is het duidelijkst te zien op de foto van de bruid. De bruid treedt een orkest op met vijf skeletten voor de dans.

Een korte tijd later schilderde Falger nog een doodsdans in frescotechniek in de nissen van de begraafplaatsmuur in Elbigenalp. De fresco’s komen overeen met twaalf motieven van de dodendans in de Sint-Maartenskapel en zijn 60 x 40 cm groot. Door meervoudige overschilderingen zijn in het origineel geen afbeeldingen of teksten bewaard gebleven.